| rangschikken (v) [classificatie] - gerangschikt
- rangschikt
- rangschikken
- rangschikte
- rangschikten
| | suddividere (v) [classificatie] - suddividendo
- avrai suddiviso
- avranno suddiviso
| |
| rangschikken (v) [classificatie] - gerangschikt
- rangschikt
- rangschikken
- rangschikte
- rangschikten
| | dividere (v) [classificatie] - dividendo
- avranno diviso
- avrai diviso
| |
| rangschikken (v) [toespraak] - gerangschikt
- rangschikt
- rangschikken
- rangschikte
- rangschikten
| | classificare (v) [toespraak] - classificando
- avrai classificato
- avranno classificato
| |
| rangschikken (v) [ordening] - gerangschikt
- rangschikt
- rangschikken
- rangschikte
- rangschikten
| | classificare (v) [ordening] - classificando
- avrai classificato
- avranno classificato
| |
| rangschikken (v) [classificatie] - gerangschikt
- rangschikt
- rangschikken
- rangschikte
- rangschikten
| | classificare (v) [classificatie] - classificando
- avrai classificato
- avranno classificato
| |
| rangschikken (v) [toespraak] | | mettere in ordine (v) [toespraak] | |
| rangschikken (v) [classificatie] | | mettere in ordine (v) [classificatie] | |
| rangschikken (n v) [arrange in order] | | mettere in ordine (n v) [arrange in order] | |
| rangschikken (v) [classificatie] - gerangschikt
- rangschikt
- rangschikken
- rangschikte
- rangschikten
| | sistemare (v) [classificatie] - sistemando
- avranno sistemato
- avrai sistemato
| |
| rangschikken (v) [ordening] - gerangschikt
- rangschikt
- rangschikken
- rangschikte
- rangschikten
| | organizzare (v) [ordening] - organizzando
- avranno organizzato
- avrai organizzato
| |
| rangschikken (v) [classificatie] - gerangschikt
- rangschikt
- rangschikken
- rangschikte
- rangschikten
| | organizzare (v) [classificatie] - organizzando
- avranno organizzato
- avrai organizzato
| |
| rangschikken (v) [ordening] | | disporre in ordine (v) [ordening] | |
| rangschikken (v) [classificatie] | | disporre in ordine (v) [classificatie] | |
| rangschikken (v) [toespraak] - gerangschikt
- rangschikt
- rangschikken
- rangschikte
- rangschikten
| | ordinare (v) [toespraak] - ordinando
- avranno ordinato
- avrai ordinato
| |
| rangschikken (v) [ordening] - gerangschikt
- rangschikt
- rangschikken
- rangschikte
- rangschikten
| | ordinare (v) [ordening] - ordinando
- avranno ordinato
- avrai ordinato
| |
| rangschikken (v) [classificatie] - gerangschikt
- rangschikt
- rangschikken
- rangschikte
- rangschikten
| | ordinare (v) [classificatie] - ordinando
- avranno ordinato
- avrai ordinato
| |
| rangschikken (v) [toespraak] - gerangschikt
- rangschikt
- rangschikken
- rangschikte
- rangschikten
| | disporre (v) [toespraak] - disponendo
- avranno disposto
- avrai disposto
| |
| rangschikken (v) [ordening] - gerangschikt
- rangschikt
- rangschikken
- rangschikte
- rangschikten
| | disporre (v) [ordening] - disponendo
- avranno disposto
- avrai disposto
| |
| rangschikken (v) [classificatie] - gerangschikt
- rangschikt
- rangschikken
- rangschikte
- rangschikten
| | disporre (v) [classificatie] - disponendo
- avranno disposto
- avrai disposto
| |
| rangschikken (v) [toespraak] - gerangschikt
- rangschikt
- rangschikken
- rangschikte
- rangschikten
| | sistemare (v) [toespraak] - sistemando
- avranno sistemato
- avrai sistemato
| |
| rangschikken (v) [ordening] - gerangschikt
- rangschikt
- rangschikken
- rangschikte
- rangschikten
| | sistemare (v) [ordening] - sistemando
- avranno sistemato
- avrai sistemato
| |