Forme verbali complessive: 10
Imperativi e participi
Tegenwoordig en verleden deelwoord besneeuwend
Tegenwoordig en verleden deelwoord besneeuwd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - besneeuwt - - -
Imperfect - - besneeuwde - - -
Toekomende tijd I - - zal besneeuwen - - -
Conditionalis I - - zult besneeuwen - - -
Perfectum - - heeft besneeuwd - - -
Voltooid verleden tijd - - had besneeuwd - - -
Toekomende tijd II - - zal besneeuwd hebben - - -
Conditionalis II - - zult hebben besneeuwd - - -

Verbi simili a besneeuwen

Verbi coniugati prima e dopo besneeuwen

« besneeuwen »