Forme verbali complessive: 52
Imperativi e participi
Tegenwoordig en verleden deelwoord decoderend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gedecodeerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens decodeer decodeert decodeert decoderen decoderen decoderen
Imperfect decodeerde decodeerde decodeerde decodeerden decodeerden decodeerden
Toekomende tijd I zal decoderen zult decoderen zal decoderen zullen decoderen zullen decoderen zullen decoderen
Conditionalis I zou decoderen zou decoderen zou decoderen zouden decoderen zouden decoderen zouden decoderen
Perfectum heb gedecodeerd hebt gedecodeerd heeft gedecodeerd hebben gedecodeerd hebben gedecodeerd hebben gedecodeerd
Voltooid verleden tijd had gedecodeerd had gedecodeerd had gedecodeerd hadden gedecodeerd hadden gedecodeerd hadden gedecodeerd
Toekomende tijd II zal gedecodeerd hebben zult gedecodeerd hebben zal gedecodeerd hebben zullen gedecodeerd hebben zullen gedecodeerd hebben zullen gedecodeerd hebben
Conditionalis II zou hebben gedecodeerd zou hebben gedecodeerd zou hebben gedecodeerd zouden hebben gedecodeerd zouden hebben gedecodeerd zouden hebben gedecodeerd
Imperatief - decodeer - - decodeert -

Verbi simili a decoderen

Verbi coniugati prima e dopo decoderen