Forme verbali complessive: 52
Imperativi e participi
Tegenwoordig en verleden deelwoord historiserend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gehistoriseerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens historiseer historiseert historiseert historiseren historiseren historiseren
Imperfect historiseerde historiseerde historiseerde historiseerden historiseerden historiseerden
Toekomende tijd I zal historiseren zult historiseren zal historiseren zullen historiseren zullen historiseren zullen historiseren
Conditionalis I zou historiseren zou historiseren zou historiseren zouden historiseren zouden historiseren zouden historiseren
Perfectum heb gehistoriseerd hebt gehistoriseerd heeft gehistoriseerd hebben gehistoriseerd hebben gehistoriseerd hebben gehistoriseerd
Voltooid verleden tijd had gehistoriseerd had gehistoriseerd had gehistoriseerd hadden gehistoriseerd hadden gehistoriseerd hadden gehistoriseerd
Toekomende tijd II zal gehistoriseerd hebben zult gehistoriseerd hebben zal gehistoriseerd hebben zullen gehistoriseerd hebben zullen gehistoriseerd hebben zullen gehistoriseerd hebben
Conditionalis II zou hebben gehistoriseerd zou hebben gehistoriseerd zou hebben gehistoriseerd zouden hebben gehistoriseerd zouden hebben gehistoriseerd zouden hebben gehistoriseerd
Imperatief - historiseer - - historiseert -

Verbi simili a historiseren

Verbi coniugati prima e dopo historiseren

« historiseren »