Forme verbali complessive: 52
Imperativi e participi
Tegenwoordig en verleden deelwoord vaderend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gevaderd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens vader vadert vadert vaderen vaderen vaderen
Imperfect vaderde vaderde vaderde vaderden vaderden vaderden
Toekomende tijd I zal vaderen zult vaderen zal vaderen zullen vaderen zullen vaderen zullen vaderen
Conditionalis I zou vaderen zou vaderen zou vaderen zouden vaderen zouden vaderen zouden vaderen
Perfectum heb gevaderd hebt gevaderd heeft gevaderd hebben gevaderd hebben gevaderd hebben gevaderd
Voltooid verleden tijd had gevaderd had gevaderd had gevaderd hadden gevaderd hadden gevaderd hadden gevaderd
Toekomende tijd II zal gevaderd hebben zult gevaderd hebben zal gevaderd hebben zullen gevaderd hebben zullen gevaderd hebben zullen gevaderd hebben
Conditionalis II zou hebben gevaderd zou hebben gevaderd zou hebben gevaderd zouden hebben gevaderd zouden hebben gevaderd zouden hebben gevaderd
Imperatief - vader - - vadert -

Verbi simili a vaderen

Verbi coniugati prima e dopo vaderen