La ricerca autorità ha prodotto 36 risultati
IT Italiano NL Olandese
autorità (n) [donna] {f} connaisseur (n) {m} [donna]
autorità (n) [potere] {f} overheidsinstantie (n) {f} [potere]
autorità (n) [uomo] {f} overheidsinstantie (n) {f} [uomo]
autorità (n) [militare] {f} commando (n) {n} [militare]
autorità (n) [militare] {f} bevel (n) {n} [militare]
IT Italiano NL Olandese
autorità (n) [militare] {f} instructie (n) {f} [militare]
autorità (v n) [authority] {f} beheersing (v n) {f} [authority]
autorità (n) [governo] {f} overheid (n) {f} [governo]
autorità (n) [politica] {f} overheid (n) {f} [politica]
autorità (n) [politica] {f} overheidsinstantie (n) {f} [politica]
autorità (n) [uomo] {f} connaisseur (n) {m} [uomo]
autorità (n) [uomo] {f} specialist (n) {m} [uomo]
autorità (n) [donna] {f} kenster (n) {f} [donna]
autorità (n) [donna] {f} specialiste (n) {f} [donna]
autorità (n) [politica] {f} heerschappij (n) {f} [politica]
autorità (n) [politica] {f} regering (n) {f} [politica]
autorità (n) [politica] {f} bewind (n) {n} [politica]
autorità (n) [influenza] {f} zeggenschap (n) {n} [influenza]
autorità (n) [donna] {f} deskundige (n) {m} [donna]
autorità (n) [donna] {f} autoriteit (n) {f} [donna]
autorità (n) [politica] {f} autoriteit (n) {f} [politica]
autorità (n) [potere] {f} autoriteit (n) {f} [potere]
autorità (n) [uomo] {f} autoriteit (n) {f} [uomo]
autorità (n) [donna] {f} gezag (n) {n} [donna]
autorità (n) [politica] {f} gezag (n) {n} [politica]
autorità (n) [potere] {f} gezag (n) {n} [potere]
autorità (n) [uomo] {f} gezag (n) {n} [uomo]
autorità (n) [politica] {f} bestuur (n) {n} [politica]
autorità (n) [politica] {f} deskundige (n) {m} [politica]
autorità (n) [potere] {f} deskundige (n) {m} [potere]
autorità (n) [uomo] {f} deskundige (n) {m} [uomo]
autorità (n) [donna] {f} kenner (n) {m} [donna]
autorità (n) [politica] {f} kenner (n) {m} [politica]
autorità (n) [potere] {f} kenner (n) {m} [potere]
autorità (n) [uomo] {f} kenner (n) {m} [uomo]
autorità (n) [donna] {f} overheidsinstantie (n) {f} [donna]
IT Sinonimi per autorità NL Traduzioni
dispotismo [signoria] m dictatuur {f}
capriccio [signoria] m gril {m}
arbitrio [signoria] m wil {m}
potere [influenza] m mogen
credito [influenza] m saldo {n}
prestigio [influenza] m maatschappelijk aanzien {n}
ascendente [influenza] oplopend
dominio [supremazia] m domein {n}
dominazione [supremazia] f overheersing {f}
egemonia [supremazia] f hegemonie {f}
signoria [supremazia] f opperleenheerschap {n}
sovranità [supremazia] f soevereiniteit {f}
diritto [carica] m recht {n}
facoltà [carica] f faculteit {f}
forza [carica] f troep {m}
importanza [credito] f belang {n}
giurisdizione [competenza] f rechtsgebied {n}
sede [competenza] f hoofdkwartier {n}
influenza [influsso] f griep {m}
peso [influsso] m gewicht {n}